قال ما خطبكن اذ راودتن يوسف عن نفسه قلن حاش لله ما علمنا عليه من سوء قالت امرات العزيز الان حصحص الحق انا راودته عن نفسه وانه لمن الصادقين ٥١
قَالَ مَا خَطْبُكُنَّ إِذْ رَٰوَدتُّنَّ يُوسُفَ عَن نَّفْسِهِۦ ۚ قُلْنَ حَـٰشَ لِلَّهِ مَا عَلِمْنَا عَلَيْهِ مِن سُوٓءٍۢ ۚ قَالَتِ ٱمْرَأَتُ ٱلْعَزِيزِ ٱلْـَٔـٰنَ حَصْحَصَ ٱلْحَقُّ أَنَا۠ رَٰوَدتُّهُۥ عَن نَّفْسِهِۦ وَإِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلصَّـٰدِقِينَ ٥١

٥١

Hij (de koning) zei (tot de vrouwen): "Wat was er met jullie toen jullie probeerden hem te verleiden, tegen zijn wil? Zij zeiden: "Heilig is Allah, wij weten geen kwaad van hem." Zij (de vrouw van Al 'Azîz) zei: "De waarheid is gebleken, ik probeerde hem tegen zijn wil te verleiden. En voorwaar, bij behoort zeker tot de waarachtigen."
Notes placeholders