٣٥

Voorzeker, Wij hebben aan Môesa de Schrift gegeven. En Wij hebben zijn broeder Hârôen aangewezen als rechterhand.
٣٦
Toen zelden Wij: "Gaat naar het volk dat Onze Tekenen loochent," en Wij vernietigden hen met een volledige vernietiging.
٣٧
En Wij verdronken het volk van Nôeh toen zij de Boodschappers loochenden. En Wij maakten hen tot een teken voor de mensheid. En Wij hebben voor de onrechtplegers een pijnlijke bestraffing voorbereid.
Notes placeholders